Hulpwerkwoorden

hulpwerkwoorden

 

Er zijn zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden.
Een zelfstandig werkwoord kan zelfstandig een werkwoordelijk gezegde vormen.
Het is een werkwoord met een betekenis.
•   De hond luistert naar zijn baas.
•   Ik fiets iedere dag.
•   Het ijs smelt.
Een hulpwerkwoord helpt een zelfstandig werkwoord.
Er zijn 5 soorten hulpwerkwoorden:
1. hulpwerkwoorden van tijdhebben, zijn
2. hulpwerkwoorden van modaliteitkunnen, willen, zullen, mogen, moeten, hoeven
3. hulpwerkwoorden van de lijdende vormzijn, worden
4. hulpwerkwoorden van aspectgaan, blijvenzijn, zitten, lopen, hangen, staan
5. hulpwerkwoorden van causaliteitdoen, laten
1. Bij de hulpwerkwoorden van tijd is het zelfstandig werkwoord een voltooid deelwoord.
•   Zij heeft gespeeld.
•   Hij is gevallen.
2. Bij de modale hulpwerkwoorden is het zelfstandig werkwoord een infinitief.
•   Hij kan mooi viool spelen.
•   Hij wil niet verhuizen.
•   Hij zal misschien ziek zijn.
•   Hij mag niet te laat komen.
•   Hij moet op tijd komen.
•   Hij hoeft niet te werken.
3. Bij de hulpwerkwoorden van de lijdende vorm is het zelfstandig werkwoord een voltooid deelwoord.
•   Hij is gisteren ontslagen.
•   Er wordt gebeld.
4. Bij de hulpwerkwoorden van aspect is het zelfstandig werkwoord een infinitief.
•   Hij gaat morgen verhuizen.
•   Hij blijft lachen.
•   Hij zit te lezen. (+te)
•   Hij loopt op straat te eten. (+te)
•   De was hangt te drogen. (+te)
•   Hij staat voor de kassa te wachten. (+te)
5. Bij de hulpwerkwoorden van causaliteit is het zelfstandig werkwoord een infinitief.
•   Ik laat mijn haar verven. Hij laat zijn auto repareren.
•   Hij doet haar lachen. Zij doet mij denken aan mijn tante.

ik-leer-stripfiguren-tekeneje-blijft-met-hem-lachen

Ga naar:
Moeten – Mogen – Hoeven
Zullen / Zouden

Comments are closed.